NRC Achterpagina: 

De uitbraak van vogelpest maakte duidelijk dat in Nederland zo’n honderduizend hobbyboeren kippen houden. Dat een kip een huisdier met een persoonlijkheid is, blijkt uit het levensverhaal van Riaba. Eindredactie Arjen

Ribbens door Eline Flipse 

 

Na 23 jaar Amsterdam verhuisde ik naar een dorpje in Drenthe en betrok een huisje met een enorme tuin. Mijn drie poezen lagen te soezen in het lange gras. Ik droomde van een koe of een paard, desnoods een geit. Op een dag , terug in de stad, kwam ik met mijn zusje terecht in het Vogelopvangcentrum-Noord, een
park midden in de Bijlmer. Zo kwam ik aan mijn kip. Ze was gevonden op straat, drie maanden oud, al aardig in de veren en niet wat je noemt verlegen. ‘Ze zit het liefst op schoot’, zei oppasser Gerrit, ‘en daar heb ik geen tijd voor. Ik zeg het niet gauw van een kip, maar ze is nogal bijzonder’. “Zonder kip is het in Drenthe niet   compleet’, zei mijn zusje en zette de kip in een kartonnen doos in de auto. ‘Daar heb je een mooie soepkip aan’ zei Gerrit, ‘na drie maanden kunnen haar poten haar niet meer dragen, zo vet zal ze zijn. Ik zou je d’r eigenlijk voor moeten laten betalen!’ Ik haalde een vriend op, die mij een paar dagen zou komen helpen in het nieuwe huis. Bij Amersfoort deed hij de deksel van de doos aan zijn voeten open om de kip wat lucht te geven. Ze klauterde er meteen uit en balanceerde op de rand. Hij trok zijn broekspijpen wat op en strekte zijn benen. ‘Let jij maar op de weg’, zei hij. Na een tijdje keek ik tersluiks naar de kip. Ze zat te dutten, haar enorme gele tenen stevig om de blote enkel van M.  geklemd. Bij thuiskomst zette ik de kip in de kamer, waar ze meteen en achteloos een lichtgroene kwak op de vers gebeitste vloer deponeerde. Daarna ging ze op onderzoek uit. Ze ging met beide voeten op de rand van de waterbak staan, die meteen omkiepte. Daarna smeet ze het graan dwars door de kamer waarna ze het naarstig op begon te pikken. Het was duidelijk haar idee van gezelligheid.
Plotseling hoorde ik vriend: ‘Zeg, mag dit?’ De kip was op de sofa gehopt en zat met haar spierwitte achterste op een kussen. Zo door de poten gezakt, de ogen gesloten, straalde ze diepe rust uit. Die avond keek ik naar een film op tv met de kip op schoot. Ze sliep, maar maakte af en toe heel tevreden geluidjes. Haar poten waren zo warm als een kruik.
De volgende dag kocht ik in het dorp een parelgrijze haan, ongeveer even oud, maar met fijn gevormde voetjes, in tegenstelling tot die van zijn toekomstige bruid. De nieuwbakken echtelieden moesten zich die morgen nog even noodgedwongen in de keuken ophouden, totdat het hok af was. Toen ik ze kwam halen, had de kip het weer druk met het rondgestrooide graan, de haan bekeek alles vanaf het volgescheten fornuis. Het was bij hun kennismaking al meteen duidelijk geweest wie de baas was.
De maandendaarop groeide de kip uit tot bovenaardse maten. Haar rode kam werd zo zwaar dat hij aan een kant overhelde, wat haar een beetje ‘n slonzige uitdrukking gaf. In de tuin liep ze me overal achterna en mijn schoffelen zag ze als concurrentie. De poezen hielden zich gedeisd. Ze hoefden maar naar haar te kijken of de kip zette de achtervolging in. Ze had inmiddels een naam gekregen: Riaba, naar een beroemde kip uit een Russisch sprookje. De haan werd Arthur. Riep ik: ‘Arthur!’, ging Riaba op haar machtige tenen staan om te kijken waar hij bleef. Mijn buurman, een keuterboer, sloeg mijn verrichtingen in de tuin met beleefde nieuwsgierigheid gade.
Vaak kwam het duo achterom en keken door de tuindeur naar binnen. Zagen ze me niet, liepen ze om, Riaba voorop, naar de voordeur. Ik hoorde het grind knerpen, dan het dwingende tikken van haar snavel op het glas. De halve appel die ik haar aanbood hakte ze met vinnige halen aan stukken. Af en toe zat ze op schoot, zodra ik haar kop kriebelde, gleden haar ogenleden dicht, van beneden naar boven, en klokte ze teder.
Ze werd zwaarder en zwaarder en op een dag gleed ze van het loopplankje van haar hok en werd mank. Ik ging naar het pluimveecentrum in de buurt, waar Riaba’s vele zusters preventief worden ontleed en onderzocht op infecties. Ik zette Riaba op het aanrecht, veegde nog snel een ronslingerende kippenkop in een stortgat, zodat dat beeld haar bespaard bleef. ‘Rust’, was de diagnose van de man in de witte jas.. We reden terug naar huis, Riaba zat op de hoedenplank. Twee weken hield ze het bed, meestal hield Arthur haar gezelschap, maar soms stond hij eindeloos buiten te lokken met het gevonden hapje.
Ik liet haar weer los. Ze zat dan ergens onder een struik, in het waterige januari-zonnetje.  Door de vochtige zwarte aarde veranderde haar blinkend witte verenpracht in een wat verfomfaaide tooi, vol vegen en vlekken. Af en toe hinkte ze naar een andere stek en zakte daar weer neer. Maar haar eetlust was onveranderd, en dat leek me het belangrijkst.
Op een zonnige februarimorgen maakte ik een paar foto’s van haar. Ik zat op m’n hurken, zij stond doodstil en observeerde me. Haar wakkere bruine oogjes vingen de zon, met kleine vonkjes goud. Ik had nog nooit zo intens oogcontact met een kip gehad. Ze liet een dun, klagend geluidje ontsnappen, een soort zingen, heel droef. Die middag kwam ik terug in de tuin en zag iets groots en wits liggen. Ze was nog warm. Haar kam en lellen waren paars. Ze was bezweken aan een hartaanval. Ruim negen maanden is ze geworden, in plaats van de drie die een reguliere soepkip toebedeeld zijn. Ik heb haar begraven en de foto laten ontwikkelen. Daarop ziet ze eruit als een gewone kip. Maar schijn bedriegt, ze was heel bijzonder, mijn Riaba.

Gepubliceerd in de Filmkrant

 

Het IDFA heeft gebrek aan visie, door Eline Flipse

 In het decembernummer van Filmkrant stond een artikel naar mijn hart, ‘Wars van ego’s’ van Vincent Monnikendam, waar ik graag op reageer. Ik heb gewacht tot het International Documentary Filmfestival Amsterdam (IDFA) voorbij was, om niet te voorbarig te zijn. Maar na deze elfde editie ben ik meer dan gemotiveerd om Monnikendams mening te onderschrijven. Vooropgesteld dat het een geweldige prestatie is van festivaldirecteur Ally Derks om een festival van dergelijke omvang en importantie te hebben gecreëerd, volgt meteen de vraag: werkt deze almaar uitdijende omvang werkelijk in het voordeel van het festival, en hoe zit het met de importantie?
Elk jaar wordt het gemor harder, maar echt hoorbaar wordt het nooit. Stel dat Ally je film niet neemt! Zowel Monnikendam als ik hebben het gevoel weinig te kunnen verliezen op het IDFA, zijn Moeder Dao, de schildpadgelijkendedBRaaide niet in de competitie omdat “die film al genoeg prijzen in de wacht heeft gesleept” (citaat van Ally Derks). Mijn Oogst van de stilte, genomineerd voor het Gouden Kalf en winnaar van drie eerste prijzen op internationale festivals, werd in het Filmmuseum ondergeschoven. Kritiek is inherent aan zo’n enorme onderneming als het IDFA, er zijn altijd teleurgestelde regisseurs, en er glippen altijd films door het net. Pech als je daar net een kaartje voor hebt gekocht. Maar zo langzamerhand heb ik het idee op het IDFA door pech te worden achtervolgd.
Omdat ik in een montage zat en weinig tijd had om uit te breken, wilde ik desondanks de kans niet missen een paar mooie documentaires te zien. Een goed gemaakte film kan je eigen batterij weer opladen. Dus heb ik zorgvuldig vijf films uitgezocht. Bij de eerste film had ik geluk: Fotoamator van de Pool Yablonski (winnaar van de Joris Ivens Award, red.). Een indrukwekkende film, gemaakt met beperkte middelen, maar heel doeltreffend. Dat begon goed. Bij de tweede film, Elite, kreeg ik een bang vermoeden. Volgens de IDFA Dagkrant betrof het een pretentieloze film over de Russische ‘Nieuwe Rijken’. Een misschien wat voorspelbaar gegeven, maar toch een onderwerp met genoeg stof om ‘pretentieloos’ te genieten. Het bleek een minder dan middelmatig tv-programma van dertien in een dozijn, zo een waar je onmiddellijk bij wegzapt als je voor de buis zit. De derde film waar ik me, op basis van een korte beschrijving, erg op verheugde was Karmapa, over twee incarnaties van de nieuwe Dalai Llama, een in Tibet gevonden kind, en één door de Chinese overheid in China gevonden exemplaar. Een prachtig gegeven dat de maker dermate heeft weten te verpesten dat je visioenen van straf krijgt. Ongeëvenaard belabberd camerawerk, dito montage (geen wonder als je dergelijk materiaal aangeleverd krijgt), begeleidt door een hopeloos warrig commentaar. Doodzonde en onbegrijpelijk dat een dergelijk liefdeloos gemaakt wanproduct door de selectie komt. Op naar de vierde film: Rrathet, een Albanese documentaire, geheel geconcipieerd uit archiefmateriaal. Voor mij heel interessant vanwege de voorbereidingen van een film in Albanië. Ook hier een aaneenrijging van wilekeurige beelden, zonder het minste blijk van compositorisch inzicht. In het gesprekje na afloop met het publiek, bleek de regisseur een vriendelijke, goedbedoelende medewerker van de staats-tv te zijn, die vrijelijk uit de archieven mocht putten. Dagen heb ik in het archief van Tirana doorgebracht en schitterend materiaal gezien. Maar je moet er wel wat mee weten te doen. Er draaide nog een Albanese film, Intervista, ook hier was archiefmateriaal het uitgangspunt. Het betrof een pareltje van inventiviteit. Albanese filmers maken dus ook mooie films, gelukkig maar. Waarom dan nog Rrathet? Om een breed aanbod te hebben, inclusief de slechte films? Maar die zien we toch voortdurend voorbij komen op het scherm? Daarom gaan we juist naar een festival, om feestelijk onthaald te worden op het neusje van de zalm!
Na Rrathet werd de Israëlische Tapuz vertoond. De eerste tien minuten werd het publiek geattendeerd op een zwart-wit-foto. Daar overheen werd zo nu en dan door een vinger onder in beeld twee andere foto’s geschoven, naar links, ondersteboven, zelfs naar rechts, dat alles begeleid door onheilspellende muziek. Tien minuten lang probeer je een groeiende irritatie in toom te houden door te denken dat de maker daar een bedoeling mee moet hebben, alleen jij hebt nog niet weten te doorgronden welke dat is. Maar rap begint het te dagen dat de regisseur geen idee had waarom hij aan het filmen is geslagen, en daarom quasi-diepzinnig de schijn ophoudt.
Vijf films, waaronder één die de moeite waard is, f72,50 armer en twee opgeofferde avonden. Heb ik gewoon pech gehad? Ik denk het niet. Net als Monnikendam krijg ik af en toe de kans buitenlandse festivals te bezoeken, de laatste keer als jurylid van het Visions du Reel in het Zwitserse Nyon. Een klein maar fijn festival. Ook daar zitten stevige missers bij, maar ik heb er ook prachtige films gezien, die helaas het IDFA-publiek onthouden zijn omdat de selectiecommissie van het IDFA de schoonheid van die films niet in zag. Cameraman Erik van Empel en ik zagen The butler, waarin de geestelijk niet geheel volwaardige broer van de regisseuse een rol speelt, een kleine maar zo fijnzinnig en geestig gemaakte film! De winnende film, State of dogs van de Belg Peter Brosens, een zorgvuldig en poëtisch gemaakte film, werd door Ally Derks ’te abstract’ bevonden. (Deze documentaire wordt op het Filmfestival Rotterdam vertoond, red.). Hij is hoogstens wat aan de lange kant, maar wat belangrijker is: de film was gemaakt met visie. Ook de buitengewoon geestige en eigenzinnige Tableau avec chute van Claudio Pazienza zal de aandacht van het Nederlandse publiek moeten missen.
’Ieder zijn smaak, zei de boer…etc.’ Ally Derks en medewerkers tonen die films die zij blijkbaar interessant vinden, maar het is mij een raadsel wat de drijfveren bij hun keuze zijn. Kon ik er maar een lijn in ontdekken, of een visie, van waaruit de noodzaak van de maker spreekt juist die film te hebben willen maken. In plaats daarvan worden we vergast op te veel wanproducten zonder enig inzicht in vertelkunst en filmische mogelijkheden, of nog erger, de zogenaamde ‘vernieuwende’ films die uiteindelijk niets nieuws te bieden hebben maar wel virtuoos hun gebrek aan inhoud weten te maskeren met interessantdoenerij. Natuurlijk kan een documentaire mislukken en toch interessant zijn, maar al die middelmatigheid waar je in verzeild raakt maakt het festival tot een loterij, en niet een plek waar je heen gaat om geïnspireerd te worden. En hoe zit het met die importantie? Het IDFA wordt wel het grootste documentairefestival ter wereld genoemd. Maar wat zegt dat als kwaliteit ondergeschikt wordt gemaakt aan kwantiteit? Dat is uiteindelijk niet iets om prat op te gaan. Ronduit jammer is ook dat de bijdragen van Nederlandse documentairemakers mondjesmaat te bekijken zijn. Zij worden mijns inziens opgeofferd aan het opgeklopte internationale karakter van het festival. Kennelijk is het makkelijker te scoren met een matige film uit Oezbekistan (terwijl er in Oezbekistan ongetwijfeld mooie films worden gemaakt, maar niet worden opgemerkt door Ally en co). Natuurlijk is het fysiek onmogelijk ‘alle’ documentaires te zien, maar het zou misschien een idee zijn wanneer de selectiecommissie bij haar moeilijke taak eens te rade ging bij regisseurs die regelmatig op festivals vertoeven.
Wat de Nederlandse situatie betreft: feit is dat de documentaire een enorme revival beleeft, mede dankzij datzelfde IDFA. Ally zou er dus goed aan doen dat talent te koesteren, in plaats van arrogant uit te sluiten. Ook voor Nederlandse filmmakers is het festival een belangrijk venster. De catalogi gaan over de hele wereld, organisatoren putten uit het aanbod, het leggen van contacten met buitenlandse gasten, dat alles is zo inspirerend voor een Nederlandse filmmaker wiens werkgebied nu eenmaal beperkt is. Erik van Empel opperde eem tent op het Leidseplein, waar alle films worden vertoond die op het IDFA geweigerd, dan wel niet opgemerkt zijn, dat zou een spannend alternatief bieden.
Ally Derks komt alle lof toe het IDFA in leven te hebben geroepen, maar het wordt hoog tijd dat zij een paar mensen op pad stuurt met kennis van zaken, zodat die thuiskomen met veel van het moois dat er op de wereld gemaakt wordt. Zo niet, dan zetten we alsnog die tent op.